Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], En ik hoorde een grote stem [1]uit den tempel, zeggende tot de zeven engelen: Gaat henen, en giet de [zeven] fiolen van den toorn Gods uit [2]op de aarde. 1. Namelijk van den hemel, gelijk in het vorige hoofdstuk hfdst.15 vs.5, en vs.17 wordt uitgedrukt; waardoor de troon Gods in den hemel wordt verstaan, gelijk daar is verklaard. Want hoewel deze fiolen den zeven engelen reeds in hfdst.15 waren gegeven, zo gaan zij tot de uitvoering van deze macht niet voort, dan nieuwen last daartoe hebbende ontvangen. Zie Ps.103:20. 2. In het vervolg blijkt, dat alleen de eerste engel zijn fiool op de aarde heeft uitgegoten. Doch dewijl de plagen van de zes anderen fiolen ook eindelijk over de mensen, die op aarde wonen, zijn gekomen, hoewel zij eerst op andere lichamen en elementen zijn uitgestort, zo worden zij ook met recht gezegd op de aarde of aardse mensen uitgegoten te zijn, wien God alle elementen tot vijanden maakt.